’t Groningen gevoel van…

…Anne Vlieg

Tegen mijn vijfde levensjaar verhuisde de familie Vlieg vanuit Medemblik naar Middelstum, waar onze vader, opgeleid als architect, directeur van Gemeentewerken werd. Toen ik daar begin jaren `60 naar school liep en gereformeerde kinderen tegenkwam, werd je nog uitgescholden voor ``openboare poep`n``. Toen ik te horen kreeg dat je dan ``smerige koksen`` terug moest zeggen, kon je er vandoor rennen, want ze waren in overtal en dat durfde ik destijds niet aan...

Later werd de verstandhouding ineens veel beter, omdat broer Jan met enkele kornuiten de club `Midstars` oprichtte. Dat leidde tot enige verbinding die daarna ook is gebleven. Alhoewel de begroeting `Moi Mug` me nog regelmatig door merg en been ging.

Voor het Groningen gevoel ontwikkeld werd in mijn studententijd, was er uiteraard het Midstars gevoel: een club met een eigen cultuur en vrienden en vriendinnen. In mijn echt jonge periode was dit een prachtig baken van alles wat waarde vertegenwoordigde, plus dat we daar wel wat hebben neergezet met veel uitstraling, zelfs landelijk.

Ook ik ging in navolging van mijn broer en zus naar de Grote Kruistraat, echter niet meer naar de HBS, maar naar het Atheneum. Jan zijn column lezende zag ik dat hij nog herinneringen had aan de V en D. Ik ook, want wat was het mooi om nieuwe uitgebrachte platen te beluisteren op de vijfde verdieping met een koptelefoon op je hoofd. Tijdens zo`n sessie met de Golden Earring op de naald, werd ik op mijn rug getikt door iemand, die me duidelijk maakte dat het wel een toontje lager kon. Ik keek op en zag de hele verdieping vol verbazing, afkeer en ontsteltenis mijn talentloos gebler in zich op nemen...

Op mijn 18e toog ik naar de stad en heb daar diverse kamers bewoond, met als leukste adres een studentenhuis aan de Kloosterstraat waar veel passeerde: het huis was altijd vol en er werd samen gegeten, gedronken en meer. In kennelijke staat heb ik daar ooit een verkoper van de Winkler Prins binnengelaten, die in een rokerige kamer amper te zien was. Had wel een goeie avond want binnen een minuut had ik beslist dat de Winkler Prins met 25 delen wel een mooi plaatsje verdiende in mijn kamer: Vele jaren heb daaraan vast gezeten, zonder ook maar een keer de inhoud eens raad te plegen..... Heb hem onlangs maar naar de kringloop gebracht. Zo`n avondsessie kreeg een passend vervolg in Havenzicht, waar we pas echt goed in vorm kwamen: De Alosoos of het Literair Cafe zorgden er dan voor dat je je zwalkend een weg naar huis baande.

Studeren was een logisch gevolg van het behalen van mijn diploma, maar wat in godsnaam te kiezen: ik ging maar voor hetzelfde als Jan, Sociale Geografie. Niet een al te bewuste keuze, ik moest toch wat nietwaar?! Vervolgens na een anderhalf jaar werd het overstapje gemaakt naar Sociologie, waar ik die paar tentamens die ik maakte, ook gehaald heb. Ik wist toen dat ik het dus wel kon en hield er mee op. Moet ook eerlijk melden dat er toch sprake was van een vorm van winterdepressiviteit, die me in veel zaken parten speelde, ook het tafeltennis leed eronder.

En altijd was er een keer of vier/vijf wekelijks de gang naar Sportcentrum Paddepoel, waar we alvorens te kunnen trainen de judomat moesten verwijderen. Ook een geweldige herinnering was aldaar het Bewegen op Muziek (Bommen) waar Johan Poppinga garant stond voor een volle grote hal met drommen prachtige meiden. Soms moest ik een oefening laten schieten om alle vrouwen in die mooie pakjes gade te kunnen slaan! Onvergetelijk was ook het zaalvoetbal waar een zwikje tafeltennissers de `grote` Knickerbockers regelmatig klopte. Het kostte me alleen een EK, want na een schot op doel verzwikte ik mijn enkel en de bondscoach accepteerde dit niet. Dat de toenmalige toppers Bert vd Helm en Nico van Slobbe jaarlijks naar de wintersport gingen, vond hij geen vergelijking.

Gaf inmiddels veel training en was semiprof, dus wat ik ooit op mijn 9e in de kleedkamer in Middelstum meldde, namelijk dat ik met tafeltennis mijn geld zou gaan verdienen, begon ik waar te maken. Dat met mijn kinderen in de Stad, waar ik vele jaren heb gewoond en waar het heerlijk was terug te keren als ik weer een paar dagen van huis was geweest. Het opdoemen van d`Oale Grieze` was al die jaren een bijna feestelijk moment: het betekende voor mij dat de stad je wel wat deed.

Na een dikke 35 jaar heb ik Groningen achter me gelaten en is Franeker mijn woonplaats geworden, maar de stad blijft in mijn hart en drie tot vier keer wekelijks kom ik met plezier terug om er te werken en mijn vrienden te ontmoeten. Ook tennis ik er nog altijd in de Stadjershal, de drie kwartier die er voor nodig is om de afstand te overbruggen, is nooit met tegenzin gereden!

Anne Vlieg.