’t Groningen Gevoel van...
... Cees Hoek
Voor mijn vroegste schaatsherinneringen/-gevoelens moet ik terug naar het midden van de jaren vijftig van de vorige eeuw. Plaats van handeling de ijsbaan in mijn geboortedorp Oldehove, gelegen in het noordelijk Westerkwartier. Bij pa achterop de fiets naar de ijsbaan aan de Boventilsterweg. De aanwezigheid van pa was noodzakelijk. Niemand was namelijk beter in staat om schaatsen stevig onder, in mijn geval, rubberlaarzen te binden; geen losrakende schaatsen meer, maar wel met als hoge prijs een stagnerende bloedtoevoer naar de tenen, die dan ook binnen de kortste keren qua gevoel één werden met het ijs. Als kleine jongen was ik gefascineerd door de enkeling die in die tijd al op noren reed, vaak van het merk Ballangrud. Voor mij welhaast wezens van een andere planeet. Het bestuur van de ijsvereniging in Oldehove was in handen van de gegoede burgerij, of hen die zich daartoe rekenden. Geheel volgens de mores van de standenmaatschappij die Oldehove in die tijd nog was. In mijn beleving hadden we vroeger elke winter langdurig natuurijs, wat niet zo was natuurlijk. Groene winters zijn van alle tijden. Wel herinner ik me, dat in geval van natuurijs, de Rono rond de klok van zessen dagelijks met de schaatsagenda kwam, hoofdzakelijk kortebaanwedstrijden, altijd ingeleid door de schaatsenrijderswals (les patineurs) van Emile Waldteufel. Oudere schaatsliefhebbers zullen zich dit ongetwijfeld herinneren, net als de namen van Riekje Tuinema-Ruben en Grietje Dieterman-Schuur, het beste wat Groningen in die tijd bij de dames op de kortebaan te bieden had.
De eerste sportheld die ik als jong kind van nabij mocht aanschouwen tijdens een huldiging in het Harmoniegebouw in de stad, was een Groninger schaatsheld; Jan Pesman, de boerenzoon uit Holwierde behaalde op de Olympische Winterspelen in Sqauw Valley (1960) op de 5000 meter een bronzen medaille. Pesman, een begenadigd stayer in zijn beste jaren, leefde echter in onmin met zijn coach, Klaas Schenk, die hij verantwoordelijk achtte voor de mislukte 10 kilometer op dezelfde Spelen. Voor de eigenzinnige Pesman reden om zijn schaatsloopbaan na Sqauw Valley onmiddellijk te beëindigen. Vele jaren later heb ik als bestuurslid binnen het gewest Groningen van de KNSB nog eens geprobeerd Pesman weer wat meer bij het Groninger schaatsen te betrekken en hem nog eens de erkenning en waardering te geven die hij mijns inziens verdiende. Hij had hier echter geen behoefte aan. Hij was hierin een absolute tegenpool van een andere Groninger schaatscrack, Jan Uitham, die nog altijd zeer geniet van de belangstelling voor zijn persoon.
In december 1970 wordt de kunstijsbaan in het Groninger Stadspark in gebruik genomen. Door de komst van meerdere kunstijsbanen in die periode in den lande verandert het schaatslandschap ingrijpend van karakter. Het langebaanschaatsen wordt dominant en verdringt het kortebaanschaatsen langzamerhand richting folklore. Natuurijsverenigingen als Lageland-Hamweg en Alteveer onderscheiden zich de laatste jaren met hun pogingen om nog iets van de kortebaantraditie te behouden. Helaas, een achterhoedegevecht. De ijsbaan in het Stadspark heeft het Groninger schaatsen veel goeds gebracht. In de tachtiger jaren is er zelfs twee keer een Europees kampioenschap voor dames gehouden, met zoals te doen gebruikelijk in die tijd, een verstikkende DDR-hegemonie. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig is het Groninger schaatsen nationaal zeer succesvol, de “bende” van Tjaard Eisses rijgt in die tijd de successen aaneen. Als lid van het stichtingsbestuur van de baan had ik het voorrecht om enkele zeer markante mannen in die tijd beter te leren kennen; de goedmoedige brombeer Koos Fekkes, vele jaren een gepassioneerd directeur, en de ijsmeester Henk Pastoor, die het perfecte karakter voor een ijsmeester had; ietwat nukkig en redelijk eigenzinnig.
Maart 1993 wordt de ijsbaan in het Stadspark definitief gesloten, de baan heeft zijn tijd gehad. In oktober 1993 opent de gemeente Groningen een nieuwe schaatsaccommodatie; sportcentrum Kardinge, waarmee het schaatsen in stad en ommeland een enorme dienst wordt bewezen. Saillant detail, het eerste ontwerp van de nieuwe baan zag er oogverblindend uit. In de ogen van het toenmalig stadsbestuur echter te duur en ietwat megalomaan van karakter. Het tweede ontwerp, functioneel en meer op de breedtesport gericht, heeft uiteindelijk geleid tot het huidige Kardinge. Sociaal-democratische politici, en die waren ruim vertegenwoordigd in die tijd in het stadsbestuur, hebben van nature meer met breedtesport dan met topsport. Neemt niet weg dat er in de loop der jaren vele aansprekende nationale en internationale wedstrijden op het ijs van Kardinge zijn verreden, en heeft het complex een niet meer weg te denken plaats in het Nederlandse schaatsen veroverd.
Kunstijs is een onmisbare voorziening voor het schaatsen. De oorsprong van het schaatsen ligt echter ergens anders, op natuurijs. Alle grote schaatsers hebben hun eerste wankele streken op natuurijs gezet, op de ijsbaan in de buurt van het ouderlijk huis. In de provincie Groningen heeft bijna elk zichzelf respecterend dorp wel een ijsbaan. IJsverenigingen behoren niet zelden tot de oudste verenigingen in een dorp, en vervullen een belangrijke sociaal-culturele functie, meer nog dan een sportieve functie. IJsclubbestuurders met tientallen “dienstjaren” zijn eerder regel dan uitzondering. De betrokkenheid bij de baan is groot, velen gaan tot op hoge leeftijd door als bestuurslid. Schaatsen op de ijsbaan in het dorp staat voor gezelligheid, lekker zwieren op het ijs, terwijl heerlijk gedateerde vijftigerjaren muziek over de ijsbaan schalt. Het gebruik van het cassettebandje is hier nog niet uitgestorven. Vlak bij mijn woonplaats Harkstede ligt de prachtige ijsbaan van Lageland-Hamweg, door sommigen wel liefkozend het Bislett van het noorden genoemd, vroeger het roemruchte centrum van de kortebaan, waar volgens overlevering heroïsche gevechten hebben plaatsgevonden voor duizenden toeschouwers. Wie Lageland zegt, zegt ook onmiddellijk IJzeren Klap, het café dat pal aan de baan ligt. Vermoeide, verkleumde schaatsers weten hier sinds jaar en dag aan het begrip “derde helft” een nieuwe dimensie toe te voegen.
“Lageland, vrijdag 19 januari 2016, 23.00 uur. Een snijdende wind uit het oosten jaagt een verdwaalde sneeuwvlok over het gitzwarte ijs. Veurzitter Aaldrik Evenhuis, voor intimi “de Sipkema van het Lageland”, schuivelt naar de in lichtelijke staat van ontbinding verkerende schakelkast op het dijkje naast de baan. Hij dooft de verlichting en is onverbiddelijk voor de zingende dames Hepie en Hepie die nog steeds stil op hun kussen lagen te dromen. Stilte en duisternis. De laatste verkleumde schaatsers haasten zich van de baan en zoeken de verlokkende warmte op van het café aan de overkant van de Hamweg. De mannen en een enkele dame scharen zich rond de snorrende, zwarte potkachel, beerenburg doet de rest. Kroegbaas Bert plaatst zich achter het orgel en neemt zijn gehoor mee in een potpourri van Veendam noar Ollepekel. En het was nog lang onrustig in de markante kroeg aan het Slochterdiep”.