't Groningen Gevoel van…
... Herman Sandmann
Ha doe kaalf
Amsterdammers gaan niet graag naar Groningen. Het vroegere land van suikerbiet en strokarton, nu van koolzaad en aardgas, geldt als het einde van de wereld. Een dagtrip naar het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek is even populair als een vierdaagse tour door Zuid-Irak, in een Greyhound-bus in de kleuren van de Amerikaanse vlag. De randstedeling zal onder beide uitjes uit willen komen, maar bij de annulering van de reis naar Basra zal ‘te ver’ nooit als argument worden gebruikt.
Groningers gaan evenmin graag naar Amsterdam. Echter niet omdat de afstand te groot zou zijn. Noorderlingen hebben een hekel aan mensen met een grote mond. Wij zijn meer van de kat uit de boom kijken en Amsterdammers kan veel verweten worden: niet dat ze wachten. De angstige dieren worden de boom uit gefoeterd. De randstad is de bakermat van het ‘ik zeg wat ik denk’-gevoel en Groningers zeggen niet zo veel. Ze denken vooral en als ze wat zeggen is dat meestal niet wat ze denken.
Daarbij is de taal van de westerling niet die waarin de noorderling zich thuis voelt. Van de vijf woorden die de Amsterdammer zegt hebben drie te maken met ziektes en de andere twee zijn 'Ajax’. Dan haakt de Groninger af. Die voelt zich meteen bedreigd. Wat trouwens in negen van de tien gevallen ook zo is. Het is in het westen des lands allang niet meer ‘ik zeg wat ik denk’, maar ‘ik doe ook wat ik zeg wat ik denk’ en dat betekent een ‘knal voor je harses’.
Waarmee niet gezegd is dat Groningers lieverdjes zijn. De sfeer hier is als in het dorpje van Asterix & Obelix. De mensen houden van elkaar, maar de inborst is licht ontvlambaar. Kort voor de kop heet dat. Bij het minste of geringste ontstaat ruzie en in het gunstigste geval een woordenwisseling. Maar… zo bleek uit research voor het boek Inburgeringscursus Groningen, schelden in het dialect klinkt vertrouwd, bijna gezellig. Wie aangesproken wordt als Voesieknakker, Domm’ond, Schiet in de boksem, Haalfmaale of Hounderhok, moet eerder glimlachen dan huilen.
Ik heb jarenlang in Winschoten gewoond en ik kwam graag in café ’t Pleintje. Elke keer als ik er binnenstapte, klonk het ‘Ha doe kaalf’. Was ik verwelkomd, met een ‘Tééring, Herman, ga sitte ôwwe jongeh’, dan was ik gillend weggerend. Al hielp het ook dat de muziek oké was. Geen René Froger, Willy Alberti of Dries Roelvink zoals in de kroegen van Amsterdam, in Winschoten draaiden ze Anne Clark en Afghan Whigs.
Een term als Kounavvel doet een buitenstaander de wenkbrauwen fronsen, voor de Groninger is het een normale aanspreekvorm. Het zegt zoveel als ‘goed volk’. We zijn onder ons. Deze provincie liet decennia terug al zien hoe integratie moest. De Sardijnen (elke Italiaan in Groningen komt van Sardinië) werden als broeders ontvangen en pasten zich als dank moeiteloos aan.
Toen Ina van Henk eens met de kinderwagen bij WVV 5 stond te kijken en het hele elftal nieuwsgierig boven de kersverse Mulder stond gebogen, zei Bert uit Winschoten tegen de Italiaanse Francesco: ‘gai doe even boven die kare weg met dien knoflookbek’. Dat leidde niet tot geschokte reacties. Het betekende dat Francesco als noorderling werd gezien. Andersom viel een verslaggever van Voetbal International van zijn stoel toen hij Arie Haan eens interviewde in een Italiaans restaurant in (ja, alweer) Winschoten. Het was de eerste keer dat de journalist een Italiaan achter elke zin ‘mienjong’ hoorde zeggen. Het Gronings is als een warm bad. Wanneer iemand mij vraagt of ik misschien ’n winkelhoake in de bek’ wil hebben, weet ik dat ik thuis ben.
Herman Sandman