't Groningen Gevoel van...
... Anjo Mekel
Het Groningen gevoel zit in zijn DNA. ‘To the bone’ zeggen ze in de USA. Hij is een echte stadjer en zo voelt hij dat ook. Het reizen ging over de hele wereld, maar er is altijd een euforisch gevoel als Anjo de Olle Grieze weer ziet.
Ik ben geboren op de Hoogte. Op nummer 30. Daarna volgden nog vele verhuizingen met legendarische adressen als Nieuwstraat 85 en Donkersgang 3. De link met de Hoogte zorgde er voor dat ik ging voetballen bij VVK. De vader van Johan Toren was mijn eerste trainer en Herman Hazeveld mijn grote idool. Ik voetbalde vaak in één team met de Terpstra-broers.
Op de middelbare school kregen we gymles van meneer Mual. Hij leerde ons basketballen en dat vonden we best een gave sport. Elke pauze liet hij ons in de zaal en speelden we ons hart eruit. Als de zaal dicht was voetbalden we met een tennisbal, maar dan sneuvelde er wel eens een ruit en dus vond de school het beter dat we in de zaal gingen basketballen. Geen haar op mijn hoofd overigens die er aan dacht te stoppen met voetballen. Pas toen Nationale Nederlanden Donar met een jeugdteam begon maakte ik de overstap naar basketball. Ik had toen al wel veel wedstrijden in de ACLO bekeken. Donar – Levi’s Flamengo’s/Fiat Stars/Typsoos Lions/Transol RZ. Ton Boot, Mike Rowland, Elmer Lee. Dat waren toen namen. Vince Fritz scoorde een keer 60 punten in de ACLO!
In het eerste seizoen dat ik basketbalde snapte ik er nog niet zoveel van, maar ik was sterk, snel en gezegend met een echte voetbalconditie (die had je toen nog). Veel van mijn generatiegenoten waren toen fysiek puik in orde omdat we altijd buiten speelden. Schaatsen en ijshockey in de winter, wielrennen (op gewone fietsen) in de zomer en elke dag voetballen. Totdat basketball in beeld kwam en er vele partijen gespeeld konden worden op pleintjes. In mijn tweede jaar werd Bill Pijl mijn coach en hij heeft de basis gelegd voor mijn basketballcarrière. Bill was zijn tijd toen al ver vooruit.
Als speler kon je een zakcentje bij verdienen door een team te trainen. Dat mocht alleen als je een trainerslicentie had. Zodoende had ik op mijn 20e al het B-diploma en een paar jaar later C, wat toen het allerhoogste diploma was. Omdat ik het leuk vond haalde ik ook een paar voetbaltrainersdiploma’s. Om te coachen was basketball echter veel spannender.
Bij trainer C hoorde ook een buitenlandstage. Bij mijn oude coach Maarten van Gent mocht ik twee weken op bezoek in België, bij Bobcat Gent. Daar heb ik dingen meegemaakt die helaas niet voor publicatie vatbaar zijn. Overigens heb ik heel veel van Maarten geleerd. Vooral zakelijk heb ik daar later mijn voordeel mee gedaan. Als coach was ik in het begin een Ton Boot volgeling. Ik vond hem een fascinerende man die het basketball voor mij heel goed uit kon leggen. Ik snapte nooit goed waarom zijn rechtlijnigheid als keihard werd uitgelegd. Hij had vanuit zijn filosofie altijd gelijk. Als je daar geen zin in had moest je niet bij Boot gaan spelen. Ivica Skelin is de beste coach die ik heb meegemaakt. Een echte professional met enorm veel kennis van zaken. Een slimme man, die de verhoudingen in Groningen scherp in de peiling had en die geen spelletjes speelde. Het narcisme van veel andere coaches was hem vreemd en dat sierde hem zeer. Niet voor niets heeft hij de meeste prijzen in zo’n korte tijd voor Donar binnen gehaald. Hij gaf zeker intern lof aan alle medewerkers.
Als speler had ik de pech dat het fenomeen Nederlandse-Amerikaan mode was. Dat waren Amerikanen die zogenaamd ‘Nederlands’ waren. De achternamen (Franken, Dijkstra, Faber, Kruidhof) waren Nederlands, daar was meteen alles mee gezegd. Geen van hen sprak onze taal. Ik was ook niet goed genoeg, vooral omdat ik niet in de pas wilde lopen. Ik deed er ook teveel dingen naast die wellicht niet verenigbaar waren. Taxichauffeur, barkeeper en portier. In de vakanties werkte ik als opperman in de bouw. Daarnaast stond ik ingeschreven als student Rechten. Trainen was belangrijker. Ik kan me niet herinneren ooit een tentamen gehaald te hebben.
Ik was er trots op dat ik elke straat in Groningen kende. Ooit heb ik een prijs gewonnen bij de Gezinsbode. Wat is de minst bekende straat van Groningen? Dat was de Zomerlaan (bestaat niet meer). Mijn vader had daar zijn garage. Nu is de kennis wel wat weggezakt. Van de nieuwe wijken ken ik niet veel straten.
Naast Donar bezocht ik ook elke thuiswedstrijd van de FC. In het Oosterpark lukt het jarenlang om op een jongenskaartje op de zittribune aan de Parkkant te gaan zitten. Na de wedstrijd ging je bij de kleedkamer staan om handtekeningen te verzamelen. Opvallend vond ik dat alle toppers (Cruyff, van Hanegem, Neeskens) iedereen een handtekening en soms foto’s gaven en de subtoppers altijd doorliepen. Het team met Theo Verlangen als trainer en spelers als Peter Houtman, Theo Keukens en Wally Waalderbos was mijn favoriet. Kaartje kopen voor de Europacup en daarvoor uren in de rij bij Homan!
Coachen heb ik altijd als hobby gezien. Het leek me geen fijn idee om met een gezin afhankelijk te zijn van meestal goedwillende amateurs die een bestuur vormen. In het basketball is er ook altijd een gebrek aan geld. Het moet altijd voor nop. Liefdewerk oud papier. Dat moet je op een gegeven moment ook accepteren. Basketball is een moeilijke sport om aan te leren en te beoefenen. Het is wel een fijne sport voor kretologie. Er zijn veel Engelse termen die lekker klinken en iemand die dat goed achter elkaar opdreunt wordt vaak gezien als expert. Dat is jammer want het blijft daardoor een kleine sport.
Groningen is de basketballstad van Nederland. Nergens leeft het als in Groningen en zitten er zoveel toeschouwers. Toch is Groningen geen topsportstad. Er heerst een gemiddelde mentaliteit. We hebben ook zelden kampioenen. Toch hebben we kennis en talent. Daar kan veel meer mee gedaan worden. Ik vind dat we meer Groningse trots moeten hebben. Meer voor ons zelf op moeten komen. Er gaat niets boven Groningen, dus wij zijn top. Dat moeten we uitstralen. Te beginnen bij de sport.