't Groningen Gevoel van...
... Paul Zweverink
Zeventig jaar Groningen, dat is best veel. Maar ‘veel’ zegt meer over mijn hinderlijk vorderende leeftijd dan over de stad en provincie Groningen zelf. Want (westelijk Nederland: ‘eat your heart out’) wonen en leven in Groningen is veel meer een zegen dan een kwelling. Hoewel ik graag verre oorden bezoek en me daar ook snel thuis voel: Groningen is altijd écht thuiskomen.
Mijn loopbox stond in de Medanstraat, dat heette vroeger de Indische Buurt in het Noorden van de stad. Opgevoed in een rustig en gemiddeld gezin samen met vader, moeder en twee oudere broers. De Van der Palmschool aan de Korreweg vormde mijn leerbasis en op de tegenoverliggende Hamburgervijver waande ik me in de winterpauzes de schaatsende kloon van toenmalig topschaatser Kees Broekman. Wollen trui, lange broek, puntmutsje en heel eigenwijs beide handjes op de rug. Op de straat voetballen, ‘metsies’ tegen buurstraten. De clashes tegen de Bandoengstraat liepen niet zelden uit tot heuse vechtpartijtjes. De jassen als doelpalen waren altijd voer voor verhitte discussies. En wij Medanners hadden het niet op die vermaledijde Bandoengers. Datzelfde uitte zich ook tijdens de beruchte kerstboomjachten tussen Kerst en Oud-nieuw.
Sport, dat zat al snel in mijn genen. Op zich wonderlijk, mijn ouders hadden geen sportverleden. Het voetballen, de Tour de France vooral, ik vond het fascinerend. Uren kon ik met knikkers die ik had omgedoopt als Wim van Est, Woutje Wachtmans en Gastone Nencini ‘Tour de Fransje’ spelen. Ik wilde op voetbal bij GVAV, maar dat mocht in de jaren vijftig pas als je twaalf was. Daarom vonden mijn ouders het een goed idee dat ik bij GVAV Rapiditas eerst op gymnastiek ging. Niet echt mijn ding. Vooral niet als er iets met armkracht (ringen, rekstok) gedaan werd. Stiekem spijbelde ik dan. Ik herinner me een uitvoering in de aloude Harmonie, groep drie (de laagste) daar hoorde ik bij en deed keurig de lengte-spreidsprong over de kast.
Eindelijk kon ik voetballen. U gelooft het niet: B13 was mijn eerste elftal. Samen met mijn ouder broertje Eddie. Mijn vader begreep het niet. ‘Jij bent altijd de beste’ vond hij. Het bleek dat na de eerste vijf elftallen de rest op alfabet was ingedeeld. Dat zat ik met mijn ‘Z’ natuurlijk niet goed. Na dat seizoen vergiste ik me in het tijdstip van de eerste training. Ik was een uur te vroeg en trainde plotseling per ongeluk mee met de B1-selectie. Ik verontschuldigde me, maar tot mijn verbazing en vreugde zei ‘meneer’ Klaas de Wit (de trainer) tegen me: ‘Je mag blijven’. Opeens was ik B1-er. Mooie promotie: van B13 naar B1. Ik werd de vaste rechtsback van B1 en speelde met jongens als Rolf Oostinga, ‘Geukie’ Vrieze, Bertje Witkop. Het begin van een redelijk, doch bescheiden, voetballoopbaan. Dat bracht mij via A1 van GVAV naar Be Quick. Dat kwam omdat ik naar Helpman was verhuisd en ik het na een lange enkelblessure toch handiger vond op de nabijgelegen Esserberg te gaan voetballen. Bij de good-old haalde ik nauwelijks het eerste elftal, zat daar wel eens op de bank en was wel aanvoerder van het tweede. Als centrale verdediger/libero. Ik moest het spel voor me hebben en van daaruit leiding geven. Dat zat er altijd al in.
Intussen was het bezoeken van allerlei stadse sport een heuse passie van me. De Korenbeurs op zaterdagmiddag. Volleybal van Oranje Nassau met helden als Piet Swieter en Hans Lodder. Wie herinnert zich niet die avondjes Donar-GIJS. Eerst basketbal bij Donar met Pete Miller, Wendell Madkins, John Wayne Croft, noem ze allemaal maar op. En dan snel naar de overkant waar GIJS al bezig was. Leo Koopmans, Johan Toren en wat te denken van vechtmachine Wayne van Dorp. Heerlijke zaterdagavonden waren dat. Ik hoor de oudere sportliefhebbers daar nu nog wel over.
Naast Be Quick was het natuurlijk ook GVAV en later FC Groningen. Het Oosterpark was bijna heilig voor me. Als kind eerst naar de speeltuin in het Oosterpark waar ik voor een dubbeltje keer naar cowboyflims als ‘Rin-Tin-Tin’. Als dat afgelopen was naar het stadion. Ik wist het gat in het hek van de Jongenstribune en de suppoost die me oogluikend door liet. De ene week Oosterparkers, de andere week GVAV. Mijn ouders gingen altijd naar de thuiswedstrijden van GVAV en trakteerden maandags tot mijn kindervreugde op gebak als GVAV won. Toen ik ouder werd bezocht ik alleen nog de wedstrijden van GVAV en later FC Groningen en daarnaast uiteraard ook Be Quick.
Op de Esserberg stopte ik rond mijn dertigste met voetbal en stortte mij op het trainersvak. Ik was al trainer bij C1 van Be Quick en dat ging (in alle bescheidenheid) best goed. Het vak boeide me en ik wilde me verder bekwamen. Opleidingen volgden elkaar snel op met prima docenten als Foppe de Haan, Jan Rab en Piet Koetsier. Voor het aloude B-diploma (heet nu Oefenmeester I) moest ik naar Zeist en kwam daar in een groep met bijvoorbeeld Rob Jacobs en Pim Doesburg. Pim begreep niet veel van de medische en theoretische vakken en ging dan altijd naast mij zitten om dingen over te schrijven en zelfs mijn examen-antwoorden tot de zijne te maken. De als zeer zuinig bekend staande doelman van Sparta en het Nederlands Elftal bedankte me bij de diploma-uitreiking warempel met een prachtig Adidas-trainingspak. Na jarenlang trainer te zijn geweest bij vele Be Quick-jeugdelftallen en vele kampioenschappen te hebben behaald, vertrok in naar tweedeklasser v.v. Leek. Het ging vervolgens allemaal heel snel, misschien wel té snel. Ik werd gevraagd om assistent-trainer bij FC Groningen te worden. Daar werkte ik in het roemruchte seizoen 1983-1984. Met Han Berger en Henk Nienhuis als collega-trainers. Met Han kon ik het prima vinden, bij Henk werd het een soort haat-liefde verhouding. Overigens is het nu weer prima tussen ons. Historische wedstrijden tegen Atletico Madrid (we wonnen!) en Inter Milan waren geweldig.
Gestopt met het trainersvak ben ik op dat hoogtepunt. Het was aanvankelijk geen zelfgekozen zaak. Na een jaar FC Groningen moest ik weer weg uit het Oosterpark. Deels vanwege bezuinigingen (FC Groningen ging weer terug van drie naar twee trainers), deels omdat het allemaal wat te snel gegaan was met me en ik (zo eerlijk moet ik zijn) toen best moeite had met de soms wonderlijke wetten van het betaalde voetbal. Maar lang stil zitten was er niet bij. Ik werd gevraagd door het Nieuwsblad van het Noorden of ik ‘wilde helpen’ bij de sportredactie op zondagavond. Prima vond ik dat. Het begon uiterst simpel: uitslagen bellen van derde- en vierdeklassers, dat uittikken en de standen maken. Later mocht ik bij proef een wedstrijdverslag maken: Bedum-Neptunia. Het viel in goede aarde en de versnelling richting serieuze sportjournalistiek had zich ingezet. Na verloop van tijd kreeg ik een keuze van de krant: je kan fulltime sportjournalist worden, maar dan moet je stoppen met je baan. Die baan was al vele jaren: schoolmeester op de Brederoschool in de Wijert-zuid. Hoewel ik het lesgeven prachtig vond, maar nu de luxe had te kunnen kiezen uit twee mooie dingen, werd het de verandering: sportjournalistiek dus. Weer werken in de sport, geweldig!
Werken in de sport staat voor mij gelijk aan verdienen aan je passie. Kan het beter? Ik volgde als journalist Donar evenals voetbalclubs Veendam en Emmen. Ik wilde betrokken zijn, maar ook kritisch zijn. Dat lukte me, niet altijd tot vreugde van de trainers en sporters. Zo noemde Ron Jans (geweldig mens) mij een keer een ‘lastige horzel’. Maar, zei hij een tikje geschrokken van zijn uitspraak ‘wel eentje met kennis van zaken’. Dat vond ik dan weer mooi. Zes jaar volgde ik voor persdienst GPD, waar veel regionale bladen hun verhalen van kregen, de Formule I. Wonderlijke wereld, glitter en glamour. Dat was reizen naar Boedapest, naar Monaco, naar Imola en Spa. Ik kreeg daar te maken met collega’s die zichzelf nogal belangrijk vonden. Kennelijk geeft schrijven over Formule I status. Zelf heb ik dat nooit zo gevoeld en was in dat opzicht een buitenbeentje in die wereld.
Toen ik 65 jaar werd, moest ik stoppen. Met de nadruk op moest. Voor mij voelde dat onrechtvaardig, ik was immers fit en nog steeds ‘eager’. Maar er zat niets anders op. Gelukkig reageerde de krant positief op mijn aanbod als freelancer te kunnen werken en ook al snel vroeg Hans Nijland mij of ik iets wilde doen bij FC Groningen. Dat ‘iets’ was: als tussenpersoon (intermediair met een moeilijk woord) fungeren tussen supportersgroeperingen en de club. Veel communiceren dus. Dat was en is wel iets voor mij, de wereld van de voetbalsupporters had altijd al mijn interesse. Nog altijd boeiend en uitdagend. Niet lang daarna ging ik daarnaast ook scoutingswerk doen en bezoek ik net als eerder als journalist weer veel voetbalwedstrijden op zoek naar talent.
Als ik nu denk aan ‘het Groningen-gevoel’ kan ik zeggen: wat een geweldige stad hebben we. En dat zeker ook op sportgebied. Ga maar na: FC Groningen al jaren op het hoogste niveau. Donar en Lycurgus die zich hebben opgewerkt tot een zeer hoge standaard. Beter in Nederland is er niet. En Be Quick, waar ik al meer dan vijftig jaar lid van ben: met een uitgekiend beleid en zonder betalingen top als amateurclub. En dan kunnen we nog al die geweldige individuele sporters noemen. Groningen als sportstad, daar kan weinig aan tippen. Dan mogen mijn (ex-) collega’s uit het westen des lands wel eens smalend zeggen ‘kom je helemaal uit Groningen?’, ze weten niet wat ze missen daar.