’t Groningen Gevoel van...

... Harm Vonk

En dat vraag je een Fries van geboorte die in de Kop van Overijssel woont. Maar na de vraag naar deze column ben ik gaan rekenen en moest ik wel erkennen: ich bin ein Groninger. Nou ja, er is geen plek ter wereld waar ik langer heb gewoond dan in Stad.

Maar wat geef mijn Groningen-gevoel het beste aan? Ik denk zomaar aan 2002 en de aanloop naar Gironingen: de Girostart in Stad.

Wielrennen was altijd mijn passie geweest. Juist die passie hield tegen dat ik ooit zelf écht renner ben geworden: de échte renners waren als goden voor mij. Ik vroeg niet alleen de broodrenners bij de profronde van Surhuisterveen om handtekeningen, maar ook de huis-, tuin- en keukenamateurs in de rondjes rond kerk en kroeg.

Idolaat was ik van Gerard Schipper. In de koersen die we zelf organiseerden – compleet met programmaboekjes, voorbeschouwingen én heuse premies, geschonken door de groenteboer en de SRV-man – wás ik Gerard Schipper. Zijn gloriedagen heb ik als klein ventje gemist, maar dat ‘de locomotief uit Ter Apel’ in mijn tienerjaren nog heerste in de noordelijke criteriums was al meer dan genoeg. En dus maakte ik als journalist van Schipper een van mijn eerste klussen…

Gerard zou prima passen in een voorverhaal voor de rittenkoers Olympia’s Tour, zo meldde ik mijn chef. In werkelijkheid zou ik jaren na dato oog in oog komen met mijn wielerheld. De middag bij Gerard en Foekje vloog voorbij; Gerard pakte fotoboeken, Foekje wist mooie details en ik luisterde met een half oor. In gedachten zag ik Gerard weer aan komen fietsen: kop scheef, puntje van de tong uit zijn mond. Bek op ’t stuur, zeg maar. En verdraaid, zag ik dat nou goed of niet: op het moment dat Gerard mij passeerde, knipoogde hij!

Toen we het interview beëindigden, kon ik niet anders dan mij bekend maken: ik was het jongetje tegen wie je altijd knipoogde. En verrek, hij wist het.

Onder dat gesternte ging ik de wielersport volgen voor de ‘DCGD’, waar grote namen als Allard Engels en Edwin Veen heroïsche gevechten met elkaar uitvochten. In al dat geweld kwam Dick Heuvelman met zijn Giro-plannen tussendoor. Als concurrerende krant volgden we de ontwikkelingen niet zo intensief als het ‘Nijsblad’, maar een jaar voor de start togen we wel met een heel gezelschap naar Pescara, waar Groningen de kunst van een start af zou kijken.

Het pauselijk bezoek van de Gironingen-delegatie stond huizenhoog op de agenda, de unieke foto’s sierden de volgende dag de voorpagina’s en zodoende kon ik eindelijk de kop gebruiken die we weken vooraf al grappend op de redactie hadden bedacht: ‘Wie is die man naast Dick Heuvelman?’ Dick zelf vond de kop volgens mij de normaalste zaak van de wereld…

Na Pescara volgde de fusie tussen de dagbladen Nieuwsblad van het Noorden en DCGD, en in de voorproductie vertrokken Job van Schaik (de toenmalige wielerman van NvhN), Han de (foto)Graaf en ik naar Bella Italia om verhalen voor onze roze bijlage te maken. Groningen kleurde langzaam roze. Het trotse gevoel dat ‘wij’ dit voor elkaar hadden gekregen, moet Dick in een veelvoud hebben gevoeld.

Dick bleef in die eerste Giro-week in de luwte als verslaggever; hij mocht ‘zijn’ Giro vanaf de eerste rustdag verslaan. Tot dan mocht ik. Te beginnen met de perspresentaties van de sterren: met Mario Cipollini die verkleed als luipaard schitterde in Martiniplaza. In het gezelschap van het landelijke wielerjournaille besloten we daar om Der Witz, ons stamcafé aan de Grote Markt, om te turnen tot perscafé. Het gevolg was dat ik de start van de proloog op 11 mei – oh, wat was het prachtig weer – bijkans miste en de orkaan van geluid door de singels toen Michael Boogerd zijn proloog reed aanvoelde als nóg meer hoofdpijn…

En nu heeft Heuvelman weer zo’n maf plan: het WK naar Groningen halen. Van mij mag het slagen. Ik weet wel iemand die het startschot kan lossen. Met een knipoog.