Het Groningen Gevoel van…
...Henk Mulder
Wat is een Groninger en hoe kom je aan het juiste Groningen-gevoel? Naar mijn bescheiden mening voldoe ik aan de belangrijkste criteria om mij Groninger te mogen noemen. Ik spreek het dialect vloeiend, ik droom in dat dialect en als ik echt nijdig wordt, hetgeen overigens zeldzaamheidswaarde heeft, dan uit ik die boosheid in het Gronings. De details van dat laatste zal ik u besparen.
De bewustwording een echte Groninger te zijn kwam er op zijn laatst in maart 1974, als 17-jarige debutant in het eerste elftal van mijn voetbalclub WVV. Het was in Leeuwarden, Eerste Klasse C, achter de Friesche Vlag melkfabriek tegen Rood Geel. Ik was een A-junior die gemakkelijk doelpunten maakte en men dacht dat zulks in de hoofdmacht ook wel het geval zou zijn. Gewend als ik was tegen leeftijdgenoten te spelen had ik geen idee wat een ervaren Friese back met mij zou doen. De ontnuchtering kwam na vier minuten voetballen, het eerste balcontact. Hij kwam er vol in. In die tijd waren scheenbeschermers nog niet verplicht en ik had de sokken naar beneden, zoals zovelen toen. De klap kwam op de kuiten en door de kracht van het inkomen vloog ik vervolgens genadeloos tegen een reclamebord. Welkom in het seniorenvoetbal! Ik lag nog bij te komen van de onfatsoenlijke dreun toen een supporter van Rood Geel mij onder het reclamebord door als extraatje nog in de rug trapte. Hij boog voorover en sprak de woorden die mij mijn leven lang bij zouden blijven en die ik in het kader van het thema van deze column nog maar eens herhaal: ‘Vuile rot-Grinzer’.
Ik ben dus een Groninger. Geen Stad-Groninger, maar een Groninger. Zoon van een schoenmaker uit Bellingwolde en een huisvrouw uit Blijham. Ouders die kort na de Tweede Wereldoorlog naar Winschoten trokken met hun oudste zoon en mijn broer, Jan Mulder. Die werd nog geboren in mei 1945 in Bellingwolde, ik kwam pas in 1956, in Winschoten. Meer broers en zussen hebben wij niet.
Voetbal is een centraal thema in ons leven geworden. Dat lag niet zozeer aan mijn vader, die weinig ballen goed schijnt te hebben geraakt en voornamelijk naam maakte met het feit dat hij via postduiven in de rust van wedstrijden van ASVB uit Blijham de tussenstand de wijde wereld in stuurde. Van mobiele telefoons had nog niemand gehoord. Een broer van mijn moeder, Derk-Jan Weeke, was een begenadigd voetballer in Blijham. Bij hem ligt de kiem van de grote liefde van ons voor het voetballen. Jan werd prof en international en vervolgens zijn zoon en mijn oom-zegger Youri ook. Ik heb het zo ver niet geschopt, bleef op amateurniveau spelen, maar wel met veel plezier en tot mijn 47-ste toen een afgescheurde kruisband een definitief einde aan de pret maakte.
De liefde voor het spel heeft er wel toe geleid dat ik een secundaire rol in het beroepsvoetbal heb kunnen spelen, als voetbalverslaggever van achtereenvolgens Winschoter Courant, Groninger Dagblad en Drents-Groningse Pers, Dagblad van het Noorden. Uiteindelijk ook nog als columnist sport voor het Dagblad. FC Groningen heb ik jaren gevolgd, daar kreeg je uiteindelijk ook wel een extra Groningen-gevoel van. De vele Europa Cup-wedstrijden, de trips en trainingskampen. Het waren allemaal avonturen waarover je boeken zou kunnen schrijven.
Toch is het echte Groningen-gevoel voor mij verbonden met de provincie, met het Oost-Groningen waar ik ben opgegroeid en ben blijven wonen. Het is gek, maar de ene keer erger ik me aan het daar diepgewortelde cynisme, dat ‘het wordt toch nooit wat met ons’, maar de volgende keer vind ik het prachtig. Dan snap ik die houding zó goed!
Tegenwoordig sla ik mijn vrije tijd dood met het dienen van mijn club. Als bestuurslid technische zaken ben ik bezig met voetballers, jong en minder jong, en ontmoet ik links en rechts op de noordelijke voetbalvelden oude en nieuwe bekenden. Voetballen is mooi. Zelfs in Oost-Groningen, waar veel mensen zo’n somber beeld van hebben. Daar kun je nóg een machtig Groningen-gevoel van krijgen. De woorden. ‘Oet ain pennel de baale in de ko schuppen’. Kan het poëtischer? Dacht het niet.