Pasveertjes (1991)
Foto: (c) timsimaging.nl
Het jaar 1970 was nog maar nauwelijks op gang gekomen, of Groningen kon twee nieuwe sporten begroeten: ijshockey en kunstrijden. Daarvoor was in het Stadspark een heus ijsstadion gebouwd, dat met veel bombarie werd geopend. Zelfs de tv was er, dank zij de KRO, live bij om het feestprogramma in de Nederlandse huiskamers te brengen. De katholieke zendgemachtigde vaardigde haar huisartiesten, De Boertjes van Buut'n onder leiding van Gait Jan Kruutmoes – alias de populaire Kees Schilperoort – naar het destijds nog 'Hoge Noorden' af om het openingsceremonieel op gepaste wijze luister bij te zetten. Met dikke pret.
Voor het serieuze werk daalde burgemeester Jan Berger van de tribune om, zoals het Nieuwsblad van het Noorden schreef, “tot gans het volk te zeggen hoe belangrijk het is als er in steden en dorpen voorzieningen worden getroffen waardoor de bevolking zich er beter thuisvoelt.”
Dat zijn woorden juist waren gekozen bleek niet veel later. Groninger sportliefhebbers vonden de weg naar dit ijspaleisje al snel en in het verlengde hiervan profiteerden de kersverse ijshockeyclub GIJS als ook de Kunstrij Club Groningen, kortweg KCG genoemd. In Groningen moesten de tijden van Sjoukje Dijkstra en Joan Haanappel gaan herleven, de twee kunstrijlegendes van Nederland.
Vader en moeder Pasveer vonden dat als schaatsminnende ouders ook en lieten hun dochters, toen 10 en 7 jaar oud, kunstschaatsen onderbinden. Voor de jongste, Rudina, bleek dat een schot in de roos. Ze had de artistieke aanleg ervoor en – nog belangrijker – ook de nodige passie. Rudina terugkijkend op haar succesvolle carrière: “Het was mijn lust en mijn leven. Vallen, opstaan en weer doorgaan. Muziek en dans combineren met kracht, uithoudingsvermogen, coördinatie en balans. En ja, resultaten waren er ook. Ik heb mooie prijzen gewonnen.”
Met afstand de mooiste was die waarmee ze voor eeuwig kwam te staan in een rijtje met Sjoukje en Joan, zijnde Nederlands kampioen. Dat gebeurde ook nog eens in eigen huis, op de ijsvloer waar ze groot is geworden. Ze was toen 18 jaar. De titel kwam haar niet aanwaaien, ze moest afrekenen met haar clubgenote Li Scha Wang, die na de korte kur aan de leiding ging. Op het moment suprême had Rudina echter de gewenste focus en maakte Li Scha enkele fouten. “Deze kür was één van de beste die ik ooit heb gereden, vertrouwde ze verslaggever Roelof Hoekman van het Nieuwsblad na de huldiging toe. “Hij was bijna foutloos en ik heb alles gedaan wat ik moest doen.”
Haar zus Alida vertoefde, hoewel drie jaar ouder, toen nog in de anonimiteit van het sportleven. Kunstrijden was in het geheel niet aan haar besteed. Ze had meer met snelheid op het ijs. Alida: “Ik ging bij dat kunstrijden altijd veel te hard, dus moest ik maar op hardrijden. Dat vond ik niet alleen leuker maar vooral ook eerlijker; je kunt gewoon zien wie er wint.”
Dat deed ze zelf heel veel, vooral als laatbloeier. Op haar dertigste, in het winterseizoen, 1990-1991, trok ze de ene hoofdprijs na de andere. Ze werd zowel Nederlands marathonkampioen op kunstijs als op natuurijs. Maar daar bleef het niet bij. Waar zus Rudina op één landstitel bleef steken, grossierde Alida Pasveer er in. In vrijwel alle schaatsdisciplines trok ze succesvolle registers open. Ze won (onder meer) twee keer de Alternatieve Elfstedentocht op de Weissensee, werd tig keren studentenkampioen van Nederland, zegevierde in kortebaanwedstrijden en pakte afstandsmedailles op allround-NK's. Ook reed ze zelfs eens een wereldrecord op de tien kilometer (19.48.3), maar dat werd door de ISU niet erkend omdat die afstand toen voor vrouwen als incourant werd bestempeld.
Waar hard geschaatst moest worden, verscheen Alida Pasveer aan de start. Vloog van hot naar her als het winter was. In haar succesjaar werkte ze in een maand tijd liefst vijf diverse Nederlandse kampioenschappen af. Ze was een ongekende veelvraat die van alle schaatsmarkten thuis was.