Ode aan Heringa
Er was eens een tijd dat bij voetbal het leer aan het rollen werd gebracht. Die eervolle taak was voorbehouden aan een midvoor. (Voor de jongeren onder ons: een midvoor leidde de aanval van zijn elftal en was goed voor minimaal een goal per wedstrijd. Dit in tegenstelling tot de hedendaagse spits die - als het een beetje meezit - uitkomt op een moyenne van krap een halfje). Was zo’n ouderwetse midvoor een rechtsbenige speler, dan schoof hij de bal met de binnenkant rechts naar de linksbinnen; de linksbenige aanvalsleider betrok de rechtsbinnen als eerste in het spel.
Iedere midvoor had zo zijn eigen manieren. Johan Nuver, de voormalige aanvalsleider (type kalende zwoeger) van GRC, hief gelijktijdig met de aftrap enthousiast zijn rechterarm op en riep, het hoofd fier omhoog werpend, luid en duidelijk over het veld: één hoeraartje voor de scheidsrechter en de tegenpartij.
Rikkert Lacrois, de zestigerjaren midvoor van GVAV, had daar geen tijd voor. Zodra hij de bal aan het rollen had gebracht, zette hij het op een lopen naar het vijandelijke doel. Want, zo wist Rikkert, als hij niet stevig de pas erin zette, zou hij onherroepelijk te laat zijn voor de eerste messcherpe voorzet van de speersnelle linksbuiten Johnny de Grooth, die met een lange, diagonale lel door rechtsback Abel Alting aan het werk was gezet. Zo’n combinatie heet tegenwoordig een automatisme. Maar daar gaat het hier even niet om.
Er is iets veel ernstigers aan de hand in de voetballerij hier te lande. De ballen worden niet meer aan het rollen gebracht. In deze moderne tijd wordt de bal aan het springen gebracht. Oorzaak: de slechte toestand van de velden. Het is zo langzamerhand bij de wilde knorhanen af, zo abominabel is het gesteld met de grasmatten in de stadions. Hoe vaak hoor je verslaggevers niet melden: goed voetbal was op dit hobbelige veld onmogelijk. Trainer Jan Reker deed er na afloop van de wedstrijd FC Groningen-Roda JC ook al zijn beklag over. Terecht, want die grasmat in het Oosterpark deugt óók van geen kant. Dat leidt tot tal van onthutsende momenten.
Een voorbeeld. Aan de rechterkant van het veld tikt Eric Groeleken de bal naar Hennie Meijer. De afstand tussen beide is een metertje of vijf. Meijer wil het leer direct spelen. Een poging die mislukt. Net als de donkere spits zijn binnenkant van de voet tegen de bal wil zetten, begint de bal onberekenbaar te stuiteren. Graspolletje. Meijer raakt de bal nog wel, maar met zijn scheenbeen. Het gevolg: de bal dwarrelt over de zijlijn. Meijer maakt excuserende gebaren. Het publiek smaalt. Ten onrechte.
De schuldige aan deze misser is de man/vrouw die verantwoordelijk is voor de conditie van het veld. Vroeger waren dat terreinknechten. Nauwlettend hielden zij de toestand van de velden - het hoofdveld in het bijzonder - in de gaten. Zij koesterden het gras gelijk hun dierbaren. Elk sprietje werd met liefde en zorg behandeld, kreeg extra voedingsstoffen als het onverhoopt door een woeste sliding was getroffen. De terreinknecht stond maandagmorgen voor dag en dauw op om zijn geschonden veld weer een grondige opknapbeurt te geven. Stampte losgegleden plakken gras weer behoedzaam vast, rolde daar waar nodig was, hield het gras kort en geschoren en zorgde er bovenal voor dat onbevoegden zijn domein niet betraden. Bij ons bij Velo was Heringa zo’n terreinknecht. Met een dikke sigaar in de mond bungelend, bemodderde stevels aan en een norse, door weer en wind gerimpelde kop, bewaakte hij zijn Terrein 2. “Van dat veld oaf,” hoorde je hem regelmatig brommen.
“Hadden ze maar een Heringa,” dacht ik bij mezelf toen ik vrijdagavond een samenvatting zag van SVV-Vitesse. Het veld in Schiedam was niet alleen hobbelig, het leed zichtbaar onder vele kale plekken en er bleek, toen men wilde beginnen, zelfs een diep gat in de grond te zitten. Dit was bij Heringa nooit gebeurt, stelde ik vast.
Nederland heeft nog slechts twee Heringa’s. Eentje bij Ajax en eentje bij PSV. Bij die clubs heb je nog, zoals het hoort, een lekker egale grasmat. Elders zie je overal knollentuinen. Bij Veendam dacht men de problematiek van het slechte veld met een zogenaamde grasprofessor, ene Marinus, op te kunnen lossen. “Dit wordt dit seizoen het mooiste veld van Nederland,” maakte hij ons wijs nadat hij aan de Langeleegte een geheel nieuwe grasmat had neergelegd. Het is er niet van gekomen. Gebrek aan wormen, zei de professor. Gebrek aan Heringa, zeg ik.