Hekkenhaus
Het is de nazomer van 2006. Het voetbalseizoen is nog pril en FC Groningen bereidt zich voor op de volgende Europese duels in haar geschiedenis. Voor de tweede keer luistert de tegenstander naar de naam Partizan Belgrado. Natuurlijk herinnert iedereen zich de spectaculaire 4-3 thuis van vijftien jaar eerder en de ongelukkige uitschakeling in wat toen nog de hoofdstad van Joegoslavië was. Met als staartje dat Milko Djurovski, de met maillots getooide kwelgeest in die wedstrijden, naar het Oosterpark werd gehaald.
Dit Partizan is een heel ander Partizan natuurlijk. Bovendien, Joegoslavië is niet meer. De oorlog van 1991 tot 2001 heeft de droom van Josip Broz, beter bekend onder zijn Partizanennaam uit de Tweede Wereldoorlog ‘Tito’ uiteen doen spatten. Belgrado is nu de hoofdstad van Servië, een van de oude nieuwe staten, zoals daar ook Kroatië, Macedonië, Slovenië en Bosnië-Herzegovina zijn. Servië heeft Kosovo nog in handen, daar waar Servisch bloed is gevloeid tijdens de Slag op het Merelveld, Kosovo Polje, in 1389. De slag tegen de Ottomanen, de alsmaar oprukkende Turken. De Kosovaarse bevolking bestaat voor het overgrote deel uit etnische Albanezen, bepaald geen vrienden van de Serviërs. Het is eigenlijk een onontwarbare knoop van achterdocht, vijandschap en haat, daar op de Balkan. En die oorlog, die is nog maar vijf jaar voorbij en bepaald niet vergeten.
FC Groningen wil gaan ‘spioneren’ in Belgrado. Het kiest de competitiewedstrijd tegen OFK Beograd uit, anderhalve week voor de heenwedstrijd in de UEFA Cup. Technisch manager Henk Veldmate en keepertrainer Roy Beukenkamp gaan kijken. Als verslaggever van Dagblad van het Noorden ga ik mee. Beukenkamp en Veldmate vliegen na de operatie terug, ik blijf voor reportages over Partizan in Belgrado tot en met de wedstrijd tegen FC Groningen. De Groningers hebben een welbekende, en bovendien uiterst kundige begeleider gestrikt: Dejan Curovic, kortweg DJ (deejay). Als oud-speler van de club, maar oorspronkelijk van Partizan, kunnen ze zich geen betere wensen. Curovic, helaas vorig jaar augustus veel te vroeg overleden, zal mij een onvergetelijke week bezorgen en ik ben hem voor zijn ongelooflijke enthousiasme, bemiddeling en kennis nog altijd dankbaar. Een wereldgozer! Maar dat kan ik allemaal nog niet bevroeden als we landen op het vliegveld Nikola Tesla.
Hij staat ons al op te wachten, DJ, en brengt ons naar Hotel Intercontinental, waar ik mijn intrek zal nemen. Continental doet ons meteen herinneren aan de oorlog. Hier, in de lobby, werd op 15 januari 2000 de beruchte militieleider Zeljko Raznatovic, bijgenaamd Arkan, met samen twee lijfwachten, doodgeschoten. Zijn trawanten, de Arkans Tijgers, waren berucht en het bizarre toeval wil dat, hoewel niet letterlijk, dat Raznatovic’ pad dat van FC Groningen al eens eerder had gekruist. In 1998 belegde de FC een trainingskamp op Malta en daar werd, op een bijveld van het stadion Ta’ Qali, een oefenwedstrijd gespeeld tegen FC Obilic Belgrado, eigendom van Arkan. In de modder, want het was beestenweer en met FC Groningens materiaalman Jelis Pot als scheidsrechter. Het liep bijna uit de hand, maar net niet helemaal. En de meegereisde sponsors, spelers, trainers en journalisten bleven het maar over het fenomeen Arkan hebben. Hij was er niet bij. En hier dus, in Hotel Intercontental, vond deze gangster de dood. De precieze plek wordt ons door personeel zelfs aangewezen. Een vreemde gewaarwording.
De wedstrijd is op zaterdagavond. De derby tegen OFK. Die is niet omringd met het fanatisme dat die andere traditioneel kent: Partizan-Rode Ster. Dat is de echte derby van de stad. Het stadion is dan ook lang niet helemaal vol en het voetbal buitengewoon matig. Wel staat helemaal rond een peloton relpolitie opgesteld, allemaal met het gezicht naar de tribunes. Daar heffen de supporters, bij gebrek aan amusement op het veld, spreekkoren aan. In het Servisch uiteraard. Ik vraag DJ wat ze roepen. Hij haalt de schouders op. ,,Niets bijzonders, zo doen ze altijd’’, zegt hij korzelig. Ik houd toch nog even vol. ,,Ik hoor het woord Kosovo.’’ Het aandringen heeft effect. Een beetje besmuikt zegt Curovic: ,,Ze scanderen: gaf naar Kosovo, ga daar maar mensen slaan.’’ Tja, die oorlog, die is nog lang niet vergeten. We zullen het merken.
Belgrado is een fascinerende stad. Langs de oevers van de Donau liggen woonschepen waar disco’s in gevestigd zijn. Je kunt er niet eerder op dan dat je door een metaaldetectorpoortje bent gegaan. Het dragen van handwapens is wijd verbreid. Ook aan de Donau staat het clubhuis van Partizan en Curovic neemt ons mee naar een feestelijke avond. Wat wij onder een gezellig avondje verstaan is niets vergeleken met de warmbloedige Serviërs. Het is stampvol als Curovic ons naar binnen loodst. Er is volop eten en vooral drinken. Daar zijn ze goed in. Het duurt niet zo heel lang of de hele meute, inclusief de oogverblindende dames heffen het clublied aan. Het is indrukwekkend, uit volle borst galmen de Partizani het door het lokaal. En ze laten het volgen door meer Balkanliederen, waarbij het vrouwelijk schoon boven op de tafels gaat staan en zwierig ronddraaien. Het lijkt wel een zigeunerorgie met al die wulpse dames. Het wordt een onvergetelijke avond. De slechte voetbalwedstrijd zijn we snel vergeten.
De volgende dag ben ik alleen, Henk en Roy zijn op de terugweg. DJ is nog in geen velden of wegen te bekennen. Het centrum van de stad is lopend te doen, van Intercontinental over de brug. Die brug, daar stonden tijdens de oorlog elke nacht inwoners van Belgrado op om de NAVO-bommenwerpers er van te doen afzien er wat op te gooien. Die oorlog, eigenlijk voelbaar nog. Een stukje omhoog, links de bocht om en dan ben je op de winkelpromenade, de Knez Mihailova. Daar in de zon een kop koffie drinken, heerlijk. Ik bel naar huis. Mijn echtgenote vraagt hoe het is, standaardvraag. Ik weet wel een antwoord dat klinkt als een klok. ,,Weet je, wat hier rondloopt dat geloof je niet. Als je in Nederland geluk hebt is een op de tien vrouwen het aankijken waard, als je hier pech hebt is een op de tien lelijk…’’ Het is eventjes stil aan de andere kant van de lijn. Dan: ,,Ik denk dat het nu tijd wordt dat je naar huis komt.’’ Ik zal het goedmaken door haar een paar leren laarzen mee te nemen, die zijn hier behoorlijk goedkoper. Dejan Curovic, inmiddels opgedoken, helpt me weer prima zodat ik ze nog voordeliger krijg. Als hem gevraagd wordt hoe hij dat voor elkaar heeft gekregen antwoordt hij met het raadselachtige: ,,Dat is de tweede economie, die heb je hier.’’
Dan is het de hoogste tijd om aan de slag te gaan. Op naar Partizan, naar het stadion. DJ heeft de loftrompet gestoken over het trainingscomplex van de club, compleet met spelershotel en een hele serie van de allernieuwste kunstgrasvelden. Maar hij moet regelen dat we daar naartoe kunnen. ,,Voor mij geen probleem’’, zegt hij, ,,maar voor jou wel, want Partizan heeft een heel slechte relatie met de pers. Die mag daar helemaal niet komen. Eenmaal in de kantoren begint Curovic een gesprek met een keurig geklede meneer dat steeds heftiger wordt. Er wordt nog net niet met de deuren geslagen en ik voel me er ongemakkelijk bij. Dan pakt de employé van Partizan de telefoon en spreekt kort met iemand. DJ geeft me een knipoog. ,,We kunnen’’, zegt hij. ,,Het complex ligt in Zemun, daar kom ik vandaan.’’ Ik vraag hem waarom er bijna ruzie ontstond. ,,Valt wel mee, ik zei alleen dat Partizan een slechte naam krijgt omdat jij de baas bent van de Nederlandse sportjournalisten.’’ Ik had geenszins plannen in die richting maar enfin. En die functie van hem, die heb ik ook niet. ,,Ik heb ook nog gezegd dat je de broer bent van Jan Mulder, international van Anderlecht en Ajax. Dat werkte ook wel.’’ Geen wonder. In zijn eerste seizoen in Anderlechts eerste elftal strandde mijn broer met Anderlecht in de kwartfinale van de Europa Cup 1 tegen Real Madrid, terwijl de finale in Brussel zou worden gespeeld. Real haalde die eindstrijd en trad aan tegen … Partizan Belgrado. Daar speelde toen nog de latere Ajacied Velibor Vasovic. Real won, met 2-1, maar Partizans naam was gevestigd. Dit stukje geschiedenis doet wonderen in Belgrado. Alle deuren gaan open, ik wordt als een eregast behandeld. We krijgen een rondleiding op het trainingscomplex en als de wedstrijd nadert hoef ik niet met journalisten in een hok op de persconferentie te wachten maar wordt neergezet in een fauteuil naast de Partizan-speler die daar moet verschijnen, Marko Lomic. DJ heeft toverwerk verricht. De tocht naar de persconferentie moet goed worden voorbereid, zegt hij, want de voorverkoop is in volle gang. ,,Komt er veel publiek?’’, vraag ik. ,,Het is een ‘hekkenhaus’, echt een hekkenhaus’’, weet DJ. Grappig, dat Balkanaccent waarmee hij het Nederlandse woord gekkenhuis zegt.
De persconferentie stelt zoals gewoonlijk niet veel voor en ’s avonds eet ik wat in het hotel en ga naar mijn kamer. DJ is naar huis en ik ben van plan vroeg te gaan slapen. Om elf uur gaat de telefoon. Ik neem op. ,,DJ hier’’, hoor ik. ,,Ik sta beneden bij de hal, kom, we gaan wat eten.’’ Dat ik al gegeten heb is geen argument om te weigeren. Ik moet naar beneden, dus hijs ik me in de kleren en pak de lift. Curovic chauffeurt door Belgrado om ergens bij een klein restaurant te stoppen. ,,Vriend van mij, we gaan een Donauvisje eten, de specialiteit.’’ Aan het eind van de maaltijd schuift de eigenaar, Mirko Nisovic, aan. Een sympathieke man, die vertelt dat hij de voorzitter is van het Servisch Olympisch Comité. Hij ziet er niet uit als een bobo. Voor hem op tafel heeft hij een houten kistje gelegd en klapt dat open. Er blinken twee olympische medailles, van Los Angeles, 1984. Een goud, een zilver,,Gewonnen’’, klinkt het in het Engels, ,,bij de dubbel-kano.’’ Ik bekijk het eremetaal en er ontspint zich een aanvankelijk geanimeerd gesprek waarin ik op een gegeven moment vraag wie zijn partner was, daar in Los Angeles. ,,Dat doet er niet toe’’, zegt hij zuinig. ,,Een Kroaat, maar die is dood gekomen in de oorlog, geeft niks.’’ Daar is-ie weer, de oorlog. Nog geen verzoening in zicht. Kroatische ex-kanopartner dood, en het ‘geeft niks’. Als ik veel later dat hele geval napluis blijkt dat die partner, meervoudig olympisch kampioen Matija Ljubek, weliswaar tijdens de oorlog het leven heeft verloren maar niet door de oorlog. De werkelijke toedracht is eigenlijk nog tragischer. In oktober 2000 heeft hij geprobeerd zijn moeder te beschermen tegen een oververhitte zwager en die heeft hem daarbij doodgeschoten. Enfin, dat wist Nisovic op dat moment kennelijk nog niet en hij heeft ook niet de moeite genomen uit te zoeken wat er precies met zijn voormalige maat is gebeurd. Omdat hem dat niet kan schelen. Er wordt nog een fles slivovitsch aangerukt en soldaat gemaakt. Het is ruimschoots in de nachtelijke uren wanneer we vertrekken. Terug naar het hotel. De wedstrijd is over twee dagen. Rond het middaguur de volgende dag arriveert het gezelschap supporters van FC Groningen in Intercontinental. Inclusief de collega’s. Marieke, partner van directeur Hans Nijland, vraagt hoe het was. ,,Ik vertel in het kort en vermeldt ook de koop van de laarzen voor mijn vrouw. ,,Laat ze eens zien.’’ Ik haal ze van de kamer en Marieke verzucht: ,,Dat je dat doet, Hans weet mijn maat niet eens.’’ We moeten er hartelijk om lachen.
Het laatste hoofdstuk is de wedstrijd. We worden er met een bus naartoe gebracht. Rond het stadion is het een ‘hekkenhaus’, zoals DJ zou zeggen. We worden uitgeladen aan een kant van het stadion, maar wij journalisten moeten helemaal aan de andere kant zijn. Er staat een cordon tot de tanden gewapende me-ers die een soort haag vormen, waar de luidruchtige aanhang van Partizan tussendoor moet lopen richting tribunes. We moeten wachten en dat leidt bij collega Jan Mennega tot enige nervositeit die naarmate de tijd vordert alleen maar toeneemt. ,,Ik ga er door’’, roept hij. Ik pak hem bij de arm. ,,Niet doen, deze lui slaan eerst en dan vragen ze’’, waarschuw ik. Jan vindt het maar niks, wil altijd op tijd zijn. Ik loop op de chef van het zaakje af, die staat net buiten het cordon te dirigeren, en spreek hem voorzichtig aan. Ik leg ons probleem uit, waarop het Servische politie-opperhoofd kalm antwoordt, in gebrekkig Engels, dat het allemaal geregeld wordt. ,,Wij zorgen dat jullie aan de andere kant komen en op tijd.’’ Ik loop terug en stel Jan Mennega gerust. De man houdt keurig woord, we zijn op tijd aan de overkant.
FC Groningen verliest de wedstrijd met 4-2 en zal die marge in de thuiswedstrijd niet meer goed kunnen maken, want in de Euroborg wordt het slechts 1-0. Weer gestruikeld over Partizan. Ik denk met veel liefde terug aan de dagen in Belgrado, tot vandaag. Het overlijden van Dejan, DJ, Curovic was een schok. Deze sympatico, deze geweldige gids die een vriend werd in zijn stad. Die deuren open wist te krijgen die anders nooit open waren gegaan. Het werd daardoor, door hem, een onvergetelijke reportage, een absoluut hoogtepunt in mijn journalistieke loopbaan. De Knez Mihailova met de fantastische vrouwen, de tweede economie, de olympische medaillewinnaar, het clublied van Partizan die zwoele avond aan de Donau, het fotoboek van Partizans geschiedenis dat ik als ‘eregast’ van de club kreeg aangeboden. Het was allemaal aan DJ te danken.
Als ik de rekening van het hotelverblijf inclusief maaltijden opvraag schudt de man achter de balie van Hotel Intercontinental het hoofd. ,,All paid’’, zegt hij. ,,You were guest of honour of Partizan…’’