Hamstrings, ze bestaan echt
Foto: RGB-Stock, Bert van 't Hul
Janus van der Zande, de eerste marathonloper van Nederlands fabricaat, had ze nog niet. Evenmin als Paavo Nurmi, Emil Zatopek en Wim Slijkhuis, om maar eens een paar hardlopers van naam uit het verleden te noemen. Je hoorde hen er tenminste nooit over klagen. En wat niet weet, wat niet deert.
Hamstrings zijn nog niet zo lang geleden in de sportwereld opgedoken. De eer van de primeur komt toe aan de atletiek. Gerard Nijboer was de eerste die erover repte. Toen hij eens een marathon moest laten schieten, zei hij dat het kwam door zijn hamstrings. Daar ondervond hij hinder van. Sindsdien hebben steeds meer hardlopers last van hamstrings. Ze -die hamstrings dus- schijnen trouwens alleen in de atletiek voor ongemakken te zorgen.
Hebt u Erwin Koeman wel eens horen klagen over hamstrings? Of Jan Raas? Of Boet van Dulmen? Nee, die worden in hun activiteiten hoogstens belemmerd door een krakkemikkige voet, een broze rug of een gipsen onderarm. Hamstrings kennen zij niet. Wie wel, behoudens onze atleten dan? Turners, biljarters, handballers, volleyballers en ook schaatsers, die toch van alles hebben meegemaakt, komen nooit met hamstrings op de proppen als ze een keertje ongesteld zijn. Wel met pap, die soms om onverklaarbare redenen niet in de mond, maar in de benen terechtkomt. Verder begint de bilspier van Yep Kramer beetje bij beetje beroemd te worden. Maar hamstrings, daar heeft zelfs ons aller Tjaart (Kloosterboer) zich nog nimmer achter verscholen. En als er één weet wat er in die wereld te koop is, is hij het toch wel.
Hamstrings, hoe vaker je het schrijft of zegt, hoe gekker je er tegenaan kijkt. M.J. Koenen, die toch een redelijk dik woordenboek heeft laten drukken, geeft ook geen uitsluitsel. Net als Koeman, Raas en Van Dulmen is Koenen onbekend met het verschijnsel hamstrings. Daardoor weten we bijvoorbeeld ook niet hoe het woord moet worden afgekort. Ham-strings of hamst-rings. Ik zou me kunnen voorstellen dat het woord is afgeleid van de uitvinder ervan, zoals je bij het kunstrijden Salchows, Axels en Rietbergers hebt. Zij het dat je daar geen last van hebt, die spring je. Van hamstrings weten we hoegenaamd niets, alleen dat ze er zijn- in de atletiek. Dit is mede het gevolg van het in gebreke blijven van de sportjournalistiek, hoe pijnlijk het ook is om op deze plaats de hand in eigen boezem te moeten steken. Maar enige voorlichting over hamstrings heb ik nog nooit gehad. Nijboer is bij mijn weten nimmer door een collega verzocht even uit te leggen waar hem de kneep nou precies zat.
Nijboer: ”Tot dusver kan ik niet zeggen dat mijn trainingsopbouw voor dit olympische seizoen van een leien dakje gaat. Sinds enkele weken heb ik last van mijn hamstrings en daardoor ben ik conditioneel niet op het geprogrammeerde niveau.”
Met uitspraken van deze strekking moest de lezer het altijd doen. Het enige dat duidelijkheid verschafte, was dat Nijboer ergens door werd geremd. Voor de rest was het gissen. Je inventariseerde alle lichaamsdelen, maar hamstrings kwam je nooit tegen. Waar moest je die dan wel zoeken? In je hoofd, in je rug, in je achterste misschien, of in je benen?
Afgelopen week ben ik er dan eindelijk achtergekomen- denk ik. Tijdens een van mijn geregelde trainingsavonden bij de voetbalclub VAKO. Aanvankelijk wees niets erop, dat het mysterie van de hamstrings voor mij zou worden opgelost. Drie kwartier lang werkte ik zonder noemenswaardige moeite de oefenstof af, die trainer Emmens onze groep die avond voorschotelde. Samen met Peter Buursma gaf ik zelfs -toegegeven bij wijze van uitzondering- het tempo aan, toen we, om te beginnen, drie opwarmrondjes om het beste oefenveld van het Noorden draaiden.
Vervolgens werd er even gestretched, zoals het rekken van de spieren tegenwoordig heet. Een tamelijk intensief positiespel in een kleine ruimte en drie tempolopen rond het hoofdveld verhevigden het transpiratie-proces, maar bovenal het ademhalingsritme. Het hertstel vergde enkele minuten, waarna het door alle voetballers zo verlangde partijtje kon beginnen.
Vier tegen vier, waarbij dunne metalen oranje-poortjes als doeltjes fungeerden. Onze partij, in alle bescheidenheid, domineerde en een 2-0 voorsprong was het logische gevolg. Toen gebeurde het: na een soepele combinatie met Jan Aardema en eerdergenoemde Buursma had ik het derde doelpunt binnen bereik. Ik hoefde slechts een sprintje te trekken om de bal in te tikken. Plotseling was het net of iemand met volle kracht een anderhalf millimeter dikke injectienaald achter in mijn dijbeen mikte. De daarop volgende val moet er theatraal hebben uitgezien. Weg kans. In plaats daarvan stekende pijnscheuten.
“Dat kon wel eens een zweepslag zijn”, veronderstelde trainer Emmens geroutineerd. Ik wist echter wel beter. De hamstrings, flitste het door mijn hoofd. Ze bestaan echt, je moet ze voelen.