Een hoogst merkwaardig reisje
De Muur stond nog. Twee werelden, gescheiden door een betonnen monster. Naar die andere wereld voerde mij op maandag 10 maart van het jaar 1986 een ‘hoogst merkwaardig reisje’.
Er moest een kater verwerkt worden. Het Nederlands elftal had de kwalificatie voor het WK in Mexico verprutst door België voorrang te verlenen. Dat had zich in het najaar van 1985 afgespeeld in twee barragewedstrijden. Op 16 oktober, toevallig mijn verjaardag, in Brussel. Het Kieft-Vercauteren-incident en de 1-0 nederlaag, gevolgd door de return op 20 november in Rotterdam. ‘We’ waren er al toen het 2-0 stond en daar was vlak voor tijd Georges Grun met een rake kopbal. Illusie aan diggelen.
Die kater.
Veroordeeld tot het afwerken van wat vriendschappelijke wedstrijden moest Oranje zich onder leiding van bondscoach Leo Beenhakker weer zien op te richten. Met teleurgestelde talenten als Marco van Basten, Ruud Gullit, Adri van Tiggelen, Sonny Silooy, Gerald Vanenburg en Jan Wouters, om er maar een paar te noemen. WK gemist. En toch zou de wedstrijd in die zo heel andere wereld het startsein worden van de campagne die uiteindelijk leidde tot de Europese titel twee jaar later. We gingen naar de DDR. Elftal, begeleiding, pers en een handjevol supporters in de personen van eredivisietrainers, zoals Bert Jacobs (de man van het hotsknotsbegoniavoetbal) en Hans Eykenbroek. Het zou een hoogst merkwaardig reisje worden.
Het in de Honecker-jaren niet voor burgerluchtvaart toegankelijke vliegveld van Leipzig was ons doel. Speciale voorkeursbehandeling voor een voetbalploeg uit het Westen dus. De Oost-Duitse douaniers bleken geschikte lui die alles zo doorlieten. Behalve mij. Ik was heel laat door mijn krant meegestuurd en bleek niet op het collectieve visum te staan. Dus moest ik alleen naar een hokje waar een DDR—militair achter een bureautje plaatsnam. Ik stond er voor. Hij schudde zijn hoofd en zei dat hij mij niet binnen mocht laten. Ik had geen visum. Goede raad was duur en ik probeerde zo goed en zo kwaad als het ging mijn verontrusting te verbergen. Ik besloot het er op te wagen met een gokje. ,,Was kostet ein visum?’’. Tot mijn niet geringe verbazing ging de man op mijn vraag in. ,,Zwanzig mark.’’ Opluchting. Hij begon te glimlachen en ik vroeg: ,,Ostmark? Die habe ich nicht.’’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ,,Aber ich habe schon Westmark, kann mann in der DDR damit zahlen? Ich weiss nicht recht.’’
De man leunde achterover in zijn stoel op wieltjes en knikte betekenisvol. Ik had Duitse marken meegebracht en frommelde een biljet van twintig uit de portemonnee om hem dat te overhandigen. Hij nam het aan en schoof een laadje van het bureau open. Daar haalde hij een stempel met kussen uit, tegelijkertijd het geld in zijn hand houdend. ,,Ihren Pass?’’ Ik gaf hem mijn paspoort, hij klapte het open en zette er met nogal wat aplomb een stempel in. ,,Bitte’’, zei hij toen hij het document terug over het bureau schoof. Toen ik opstond zag ik hoe de brave borst de twintig mark in zijn borstzakje liet verdwijnen. Leuk voor thuis, leuk om iets voor de kinderen te kopen…
Aangezien de wedstrijd op uitnodiging van de Deutsche Fussbalverband (DFV, de Oost-Duitse tegenhanger van de DFB) werd gespeeld, was de bond van de DDR verantwoordelijk voor het onderbrengen van het Nederlands elftal. Dat bleek geen eerste klas hotel, integendeel. De rest van het gezelschap daarentegen mocht zijn intrek nemen in het Merkur Hotel, een zogenoemd ‘valutahotel’. Daar moest worden betaald met westers geld. Zo kwam de DDR aan deviezen, nodig om de economie nog een beetje draaiende te houden.
Ons kon het weinig schelen. Tot bleek dat de Oost-Duitsers te trots waren om het betalen met Ostmarken te weigeren. Hoe we er achter kwamen is mij onduidelijk gebleven, maar het opende ongekende perspectieven. In het hotel liepen de wisselaars in en uit. Een vreemde gewaarwording is het om in het land van de Trabant een Porsche van enkele tonnen met een Oost-Duits kenteken te zien staan. Het was zonneklaar, deze lui waren gewoon in dienst van de landsleiding om het geld binnen te krijgen. Er werd echter volop onderhandeld. De koersen gingen van vier Ostmark voor een westelijke naar uiteindelijk acht. Daardoor kostte eten en vooral drinken in het Merkur Hotel nog maar een habbekrats.
Het is overbodig om te zeggen dat daar uitgebreid gebruik van werd gemaakt. Vooral in de nachtclub, in de kelder van het hotel, werd met geld gesmeten. En daar was genoeg vertier. Het wemelde van de Tsjechische prostituees en de Russinnen. Die laatsten waren weliswaar met een landgenoot getrouwd die voor hun militaire dienst in Leipzig gelegerd waren, maar zij namen het met de huwelijkstrouw niet zo nauw. En ook daar werd volop profijt van getrokken!
Het was een koddig gezicht, competitieleider Jan Huijbregts licht gekromd en loerend over de rand van zijn bril, rondjes te zien draaien door het etablissement. Als hij weer eens langs ons tafeltje kwam kon een collega het niet laten te roepen: ‘rondje vierendertigdrie Jan!’ Huijbregts stak zijn duim op en ging nog maar een keer beentje over linksaf langs de hooggehakte en vooral wulpse blondines aan veel andere tafeltjes. Van communistische lelijkheid hier geen spoor.
Wie er allemaal in zijn eigen begeerte is getrapt, ik weet het niet, maar het zijn er heel wat geweest. Vooral met Russinnen, die deden het blijkbaar gratis. Maar ze woonden wel in zo’n grauw flatgebouw ergens ver van het centrum. Het moet voor velen een wilde nacht zijn geweest.
Na het ontbijt de volgende ochtend ging ik de stad in om als souvenir een boek met toespraken van de voormalige leider Walter Ullbricht aan te schaffen. Op de trap van het hotel zat Ferry de Groot, bekend van het radioprogramma ‘De Dik-Voor-Mekaar-Show’, dat hij samen met André van Duyn maakte. Ferry spreekt in het dagelijks leven net zo als Harry Nak. Ik vroeg hem of hij ook met een dame op tournee was geweest. Ferry keek mij even meewarig aan en sprak: ,,Nou, nee. Ik dacht: buitenwijkkie en zo mooi is ze niet…’’
En op tournee gaan kon brokken met zich meebrengen, zo bleek naderhand. Bert Jacobs en Hans Eykenbroek hadden die nacht op het politiebureau gezeten, omdat een van het in een vijver had geplast. Dat mag zelfs in de DDR niet, zo luidde het oordeel van een collega.
Eenmaal in de stad trof ik een paar kuierende spelers, onder wie Ronald Koeman en Marco van Basten. Zij staken toen ze me zagen meteen de straat over en zeiden: ,,Er is bij jullie wel wat loos hè, in het hotel.’’ De tam-tam gaat snel, dacht ik. Ik antwoordde bevestigend waarop zij teleurgesteld opmerkten: ,,Bij ons helemaal niks.’’ De sippe gezichten zullen mij altijd bijblijven.
Die middag zouden pers, KNVB sectiebestuur, ‘supporters’ en spelers van het A-elftal gezamenlijk met de bus naar Halle gaan omdat de wedstrijd van Jong Oranje tegen Jong Oost-Duitsland te gaan bekijken. Ik zat naast Marco van Basten tijdens de rit die door een werkelijk van triestigheid druipende omgeving leidde. Het regende ook nog. ,,Wat mogen we blij zijn dat we in Nederland wonen hè’’, sprak de voetballer, die toen nog geen heldenstatus had. Ik knikte zwijgend en bleef naar buiten kijken.
In de touringcar ging het verder eigenlijk alleen maar over wie de beste wisselkoers had weten te bedingen. Dat was een regelrecht wedstrijdje geworden. Dat ging zo verder tot in het stadionnetje van Halle, waar we op de tribune plaatsnamen. Gelukkig was het opgehouden met regenen, al kon het veld de vergelijking met een moeras moeiteloos doorstaan. Eddy Poelman knikkebolde en viel op een gegeven moment in slaap, terwijl de wedstrijd nog niet eens was begonnen. Hij kon blijven slapen want het voetbal was slecht. Op enig moment riep een van de journalisten of iemand kon schatten hoeveel toeschouwers er waren. Had hij nodig voor zijn statistiekje onder het verslag. ,,Driehonderd’’, werd er gezegd. Meteen hoorde je van iets verderop: ,,Tegen de laatste koers is dat dus 2400!’’
De dag erna volgde de ‘echte’ wedstrijd in het Zentralstadion van Leipzig, een aftandse betonnen bak waar 90.000 toeschouwers in konden. Het waren er deze middag 22.000, volgens de officiële gegevens dan. Ik denk dat er hooguit tienduizend op dit anti-spektakel waren afgekomen. Na twaalf minuten maakte Van Basten het enige doelpunt van de wedstrijd. In een EK-kwalificatiewedstrijd in 1967 had mijn broer ook in dat doel gescoord, bij zijn debuut in het Nederlands elftal. Dat was in de beruchte ‘cornerwedstrijd’ waar de eveneens debuterende keeper Tonny van Leeuwen een paar keer de mist in ging. Van Leeuwen, held in Groningen, kreeg overal de schuld van, keepte daarna nog een halve wedstrijd tegen Hongarije en gaf er in de rust mentaal gesloopt voorgoed de brui aan. Voor mij was het Zentralstadion in Leipzig dus seen bijzondere plek.
Aangezien wij een uur na afloop zouden vertrekken moesten de journalisten hun stukken in allerijl maken en via de telefoon sturen. We zaten te tikken in een kaal betonnen kamertje, toen ik even naar het toilet moest. Dat was een paar deuren verderop in de gang. Op mijn weg naar de wc zag ik een deur open staan. Ik keek naar binnen en wat ik daar zag deed mij de schrik om het hart slaan. Er zaten vrouwen met een blauw schort voor pluggen in gaten te steken: de telefooncentrale! Dat kon nooit goed gaan met zenden.
Ik vergat mijn hoge nood en rende terug naar de ‘perszaal’. ,,Jongens, hier kunnen we nooit zenden, kom maar kijken.’’ Er ontstond commotie en uiteindelijk werd gerekend hoe laat we op Schiphol zouden zijn en of het mogelijk was om daar de deadline nog te halen. Dat moest net kunnen. De boel werd ingepakt en iets eerder dan de bedoeling was, de spelers zaten al op ons te wachten, reden we door een pikdonker Leipzig rond een uur of half zeven terug naar het vliegveld.
Aan de vrouwelijke tolk die ons deze dagen was toebedeeld vroegen we onderweg waarom alles ‘uit en dood’ was. Geen licht in welk woonblok dan ook. Ze fluisterde bijna toen ze dat fenomeen verklaarde. ,,De regering wil niet dat mensen west-tv kijken en laat hen om vijf uur beginnen met werken. Dan wil je wel vroeg slapen. De ARD (het eerste West-Duitse net) wordt hier spottend Ausser Raum Dresden genoemd, omdat het signaal daar door militaire installaties gestoord wordt.’’ Wij wisten niet wat we hoorden.
Op de vlucht terug werd weinig gesproken omdat de meeste persmensen hun stuk zaten af te maken en anderen waren gaan slapen. Schiphol lag al uitnodigend voor ons en het vliegtuig zou net gaan landen toen de piloot een doorstart maakte, omdat er een ander toestel in de weg stond. De boel ging steil omhoog. Nagenoeg iedereen sloeg de schrik om het hart, maar Eddy Poelman bleef de rust zelve en riep: ,,Stond er een Trabant op de landingsbaan?’’
Na een extra rondje te hebben gemaakt landden we uiteindelijk. Er was nog tijd om de stukken door te zetten. Geen paniek. Het was het sluitstuk van een volkomen overbodige interlandtrip, die werd opgesierd door sterk oplopende valutakoersen en een bijzonder goed gevulde nachtclub. Er hadden eredivisietrainers in het cachot gezeten, terwijl iedereen nu wist dat de competitieleider feilloos met de handen op de rug rondjes vierendertigdrie kon neerzetten.
Een hoogst merkwaardige gebeurtenis, dat was het.