Duivels dilemma voor Marjanne Timmer
Topsport versus maatschappelijke carrière: een duivels dilemma voor Marjanne Timmer
Marjanne Timmer. Als je de naam uitspreekt, gaan je gedachten hoogstwaarschijnlijk naar Nagano, Sappemeer of desnoods Frank Snoeks. Je bent niet de eerste die deze associaties krijgt bij het horen van de naam. Deze Marjanne met een j uit Oosteinde had ooit dezelfde dromen toen zij als jong meisje op de ijsbaan in Kardinge stond. Een monoloog van een vrouw (27) die liefhebber is van het schaatsen, maar een heel andere (topsport)schaatscarrière beleeft dan haar naamgenoot met een i.
“Ik heb het wel eens uitgezocht, maar we zijn geen familie. In 1996 werd zij net een beetje bekend, maar had ik natuurlijk al mijn naam. Ik ben niet om haar gaan schaatsen. Ik werd er in mijn jeugd wel vaak mee vergeleken en dat vond ik niet altijd leuk. Ik schaatste gewoon bij een club, maar op basis van mijn naam werd gezegd dat ik dan wel heel goed zou kunnen schaatsen. Dat wekte verwachtingen. Toen ik als 7-jarig meisje een wedstrijd reed zeiden mensen langs de kant: ‘Oh Marianne Timmer doet ook mee’. Iedereen maakt er grappen over, nog steeds wel. Maar ik kan er goed mee omgaan. Het is uiteindelijk puur toeval, niets meer en niets minder.”
“Als kind haalde mijn moeder ons uit bed om op televisie schaatsen te kijken vanuit Calgary. We zaten middenin de nacht voor de tv en dat was fantastisch. Als gezin - mijn ouders en zus - waren we echte schaatsfans. We zagen elk toernooi op tv. Door mijn moeder ben ik ook op de ijsbaan beland, want zij schaatste altijd. Maar mijn moeder kon eigenlijk helemaal niet goed schaatsen. Ik heb van haar wel de passie voor het schaatsen overgenomen. Het talent heb ik geërfd van mijn vaders kant van de familie. De zus van mijn vader, tante Trijn, kon echt goed schaatsen. Zij heeft de Weissensee en meerdere keren de Noorderrondrit en Oldambtrit geschaatst.”
“Ik was vroeger echt fan van Anni Friesinger. Ze had een wilde manier van schaatsen, maar ging keihard. Ze was na afloop van een wedstrijd altijd leuk op televisie met interviews. Ook na een wedstrijd deelde ze met plezier handtekeningen uit en als kind onthoud je dat. Bij de mannen was ik fan van Jan Bos. Dat vond ik een mooie schaatser, vooral zijn techniek. Het zag er niet snel uit, maar hij ging wel heel hard. Dat vond ik altijd knap om te zien.”
“Ik vind het heerlijk om met een enorme snelheid door de bochten te knallen, vol met je kop in de wind. Het steeds sneller en beter willen doen. Schaatsen zit ‘m in details. Het gaat om honderdsten van seconden. Het is de uitdaging om die details steeds op te zoeken en te verbeteren. Je wilt altijd weer beter. En al ben je nog zo sterk, het draait ook om techniek. Bij het schaatsen balanceer je op een dun lijntje tussen goed of slecht. Doordat ik al jaren schaats, voelt de ijsbaan als een tweede thuis. Er zijn niet veel dagen dat ik denk ‘ik heb geen zin om naar de ijsbaan te gaan.’ Los van het schaatsen zelf, voelt het ook als thuiskomen door de mensen die je daar al jaren kent. Ik ga nooit met tegenzin naar de ijsbaan. Als oktober dichterbij komt, krijg je automatisch weer kriebels om naar Kardinge te gaan.”
“In mijn jeugd lag er vaker natuurijs dan tegenwoordig. Ik was 2,5 toen ik voor het eerst op de natuurijsbaan in Roodeschool stond. Anderhalf jaar later toen ik naar de basisschool ging, ging mijn moeder iedere week met een groep huismoeders schaatsen in Kardinge. In de herfstvakantie ben ik samen met mijn zus een keer meegegaan. We hadden schaatsen gehuurd en mochten daar een schaatscursus doen. We vonden het fantastisch en het jaar erop zijn we lid geworden van de schaatsclub in Groningen. Op woensdagmiddag kregen we voortaan training en op zaterdagochtend ging je af en toe een wedstrijd schaatsen. We hadden vriendjes en vriendinnetjes op de ijsbaan, dus het was puur voor ‘de leuk’.”
“Toen ik net op de middelbare school zat had ik ineens een topseizoen. Ik had een trainer die met schaatstechniek bezigging en toen ben ik een stuk harder gaan rijden. Ik reed het ene persoonlijke record na het andere. De meisjes die in de selectie van Groningen zaten reed ik er op den duur af. Zo’n inhaalslag had ik gemaakt. Toen werd het ineens serieus en werd ik gevraagd voor de selectie. Vanaf dat moment ging ik meer trainen en werd het serieuze ‘hobby topsport’. Ik ging landelijke wedstrijden rijden en de NK-junioren werd belangrijk. Ik heb tot mijn tweeëntwintigste bij de selectie gezeten. Negen jaar lang heb ik hard getraind, veel trainingskampen beleefd en veel wedstrijden gereden.”
“Op mijn zestiende werd ik Nederlands kampioen op de jeugdmarathon. Op mijn achttiende heb ik een bronzen medaille gewonnen op de 1000 meter voor junioren. Ons doel was vaak plaatsing voor de NK-junioren, want dan hoorde je bij de beste twintig van Nederland. Daar had ik zelfs als doel om top tien te rijden. Vaak zat ook rond die plek. Ik had een keer een weekend waarin ik mijzelf verbaasde en werd derde op de 1000 meter. Op de 1500 meter werd ik vierde achter Irene Schouten. Lotte van Beek, die later actief was op de Olympische Spelen, won. Qua niveau zat ik daar best wel dichtbij. In het laatste jaar dat ik schaatste voor het gewest ben ik Nederlands kampioen op de 1000 geworden bij de Neosenioren. Ik was van plan om nog twee jaar door te gaan met schaatsen, maar de sponsor stopte en het gewest had geen geld meer.”
“Inmiddels was ik drie jaar van de middelbare school af. Ik merkte dat de concurrentie grotere stappen maakte dan ik deed. Ooit was het rijden voor een vol Thialf tijdens een NK mijn droom. Ik was dichtbij. Heb nog een keer eerste reserve gestaan en had heel erg de hoop dat iemand zich zou afmelden. Dat is niet gebeurd. Ik wilde aanvankelijk door om die droom alsnog te verwezenlijken. Maar de ploeg stopte dus en ik wilde een opleiding doen als plan B. Een opleiding tot anesthesiemedewerker​ in het ziekenhuis. Toen werd ik voor een moeilijke keuze gesteld, want de opleiding zou tijd kosten en ging niet in combinatie met topsport.”
“Ik ben voor een maatschappelijke carrière gegaan. Ik woonde op mezelf en moest rondkomen. Sponsoren vielen weg, dus hoe ga je dan rondkomen? Ik heb uiteindelijk gekozen om - en dat was mijn moeilijkste keuze ooit - het schaatsen vaarwel te zeggen. Daar heb ik heel lang over na moeten denken. Maar het is zo’n risico om alleen maar voor de sport te gaan. Alleen de top van Nederland verdient er iets aan en dat is ook geen vetpot. Alles daaronder leeft van sponsorgelden, een uitkering of geld van ouders. En die mogelijkheid heb ik niet gehad, want mijn ouders konden mij financieel niet helpen.”
“Ik heb geen spijt gehad van deze keuze, want het heeft mij ook mooie dingen gebracht. Ja, ik kon goed schaatsen, maar ik zou denk ik niet de wereldtop hebben gehaald. Zo eerlijk moet ik ook zijn. Het zijn slechts een paar die de echte wereldtop halen. Wel ben ik lid gebleven van de club om af en toe te schaatsen. Maar de druk was ervan af. Heel gek, maar ik was daarna heel lui geworden omdat je altijd gewend was om heel hard te trainen en maximaal te presteren. Toch heb ik het sporten op den duur weer meer opgepakt, waaronder het fietsen.”
“In het laatste jaar van mijn studie ben ik een keer in de winter een marathon gaan schaatsen in Kardinge met de langzaamste groep. Puur om te kijken of ik het leuk zou vinden. Manon Kamminga, een goede vriendin van mij, zei: ‘Joh, waarom ga je niet marathonschaatsen? Je bent bijna klaar met je studie en het marathonschaatsen is een stuk socialer dan bijvoorbeeld het langebaanschaatsen. Daar is het ieder voor zich. Bij het marathonschaatsen zit je in een team en dat is beter te combineren met je werk. Ik denk echt dat je het leuk vindt.’ Ze had gelijk.
“Ik ging mijzelf weer uitdagen, maar wel op een totaal andere manier. Marathonschaatsen is heel iets anders. Mensen vingen op dat ik ervoor wilde gaan en toen kwamen er drie ploegen naar mij toe. Ik heb gesprekken met ze gevoerd en zo is het begonnen. Ik kon bij een damesploeg aansluiten - PTH/Decathlonen - en ik ben die zomer van 2018 heel veel gaan fietsen en skeeleren als voorbereiding op mijn debuut in het marathonpeloton.”
“Aanvankelijk was het heel erg wennen. Ik reed bij de beloften, dat is een niveau onder de topdivisie. Die rijden elke week vijftig rondjes en het gaat ook daar ontzettend hard. Ik mocht het eerste jaar kijken hoe het ging. Er werd niet veel van mij verwacht. Ik kan wel schaatsen, maar met zestig dames in de baan rijden is heel wat anders dan in je eentje. De tactiek die erbij komt kijken. Het positioneren in het peloton. Marathonschaatsen is echt een spelletje. Dat vond ik ook eng in het begin, zo veel dames die zo hard door de bochten gaan. Maar het ging best goed en ik werd zestiende van de zestig in het eindklassement.”
“Ik had mij ook geplaatst voor de Weissensee. Dat waren mijn eerste wedstrijden ooit op natuurijs. Dat kwam heel dichtbij de droom om voor een vol Thialf te rijden. Dat is het echte schaatsen met temperaturen van zeven graden onder nul. Dat was een mooie ervaring. Prachtig. Ik had ook nooit gedacht dat ik het zo leuk zou vinden. Ik was opgegroeid met kunstijs, niet met natuurijs. Daarom heb ik nooit echt tochten gereden. Ik had er in eerst instantie ook niet zoveel mee, maar ben erachter gekomen hoe leuk natuurijs is. In de toekomst wil ik zeker een marathon op natuurijs rijden. Die staat nog op het lijstje.”
“Afgelopen zomer ben ik overgestapt naar Speelman-Haak, de ploeg van Daniëlle Bekkering en Gerben de Ruiter. Dat is een team met dames uit Groningen die in de beloftencompetitie rijden. Voor mij praktisch, want in plaats van Heerenveen kon ik vanaf dat moment in Kardinge trainen. Dat was makkelijker te combineren met werk in het ziekenhuis. Ik moest dit seizoen echt leren om als team te rijden. Van tevoren tactiek afspreken: de ene keer rijd je als afmaker, de andere keer was ik knecht. Dat is eigenlijk nog veel leuker dan wanneer je als enige van jouw team bij de beloften rijdt. Je kunt dus voldaan van een wedstrijd thuiskomen als je veertigste bent geworden, maar dat je als team supergoed gekoerst hebt. Dat kende gevoel ik eigenlijk helemaal niet. “
“Ik verbaas mij nog steeds hoe leuk ik het vind. Al gaat het dit seizoen qua prestaties wat minder. Ik werk veel en onregelmatig en dat is voor topsport geen ideale combinatie. Ik heb wel veel geleerd, ondanks dat ik twee keer gevallen ben en het klassement weg is. Ik heb leuke wedstrijden gereden met mijn teamgenoten. Dat neem ik mee voor volgend jaar. Ik vind het nu nog veel te leuk, dus denk absoluut nog niet aan stoppen.”